Naamwoordelijk gezegde

“Gerard vindt dat zijn kleinzoon verwend is.” Dat klinkt alsof het correct is. Maar je kunt het ook anders formuleren, namelijk: “Gerard vindt dat zijn kleinzoon is verwend.” Beide zinnen klinken correct, maar is dat ook zo? Je kunt pas bepalen of de constructie correct is als je weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde. Lastig? Dat kan. Lees even verder.

Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

In een eerdere blogpost is al benoemd dat het werkwoordelijk gezegde bestaat uit een persoonsvorm en een voltooid deelwoord in een zin of bijzin. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en het voltooid deelwoord in een zin of bijzin. Beide volgordes zijn correct bij dit soort gezegdes. Bij het naamwoordelijk gezegde ligt dat anders. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord – zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen – voorafgegaan door een bijvoeglijk naamwoord. In dat geval is het niet mogelijk om de volgorde om te draaien. Kijk maar naar de volgende voorbeelden:

    • Lieke zag dat haar moeder al gekookt had (werkwoordelijk)
    • Lieke zag dat haar moeder al had gekookt (werkwoordelijk)
    • Lieke zag dat haar moeder ongerust was (naamwoordelijk)
    • Lieke zag dat haar moeder was ongerust (naamwoordelijk)

 

Aanbieding van De Schrijfdokter –  Clickable e-book met eenvoudige uitleg over de 150 meest voorkomende taalproblemen in het Nederlands

Volgorde bij naamwoordelijk gezegde

Dit laatste voorbeeld is niet correct. Daaraan kun je zien dat bij een naamwoordelijk gezegde de volgorde van belang is. Op basis hiervan kunnen we antwoord geven op bijvoorbeeld de vraag: Vindt Gerard dat zijn kind verwend is of is verwend. Dit hangt af van de functie van verwend in de zin. Gebruik je het als een voltooid deelwoord? Dan mogen beide volgordes. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de kleinzoon flink verwend is door oma, omdat hij van haar maar liefst drie snoepjes kreeg. Het is oma die in dat geval de ‘verwenhandeling’ uitvoerde. Echter…

Wordt hier gewezen op het feit dat die kleinzoon zo’n verwend kind is, omdat hij altijd zijn zin krijgt? Dan wordt verwend als bijvoeglijk naamwoord gebruikt en moet dit vóór het werkwoord in de bijzin staan. Als je het niet zeker weet, kun je altijd een testje doen: als je verwend vervangt door bijvoorbeeld blij en de zin klopt inhoudelijk nog steeds, dan is er sprake van een naamwoordelijk gezegde.

 

Vorig bericht
Werkwoordelijk gezegde
Volgend bericht
Voltooid deelwoord